Met twee handen houd ik de pen vast. Ik probeerde het net met eentje te doen, maar toen trilde alles te veel. Mensen begonnen ervan op te kijken. Nu hebben ze iets beters om naar te kijken. Ik schrijf de naam van mijn oma op. Dan de naam van mijn broer. Tot slot de naam van mijn moeder. Zoiets moet het zijn. Ik laat de pen los en die begint meteen te rollen over de toonbank.
Raap hem dan op!
Ik graai in mijn achterzak. Ik haal er twee kaartjes uit. Ik schuif mijn ID samen met het papiertje met de namen over de toonbank onder het plastic raampje. Ik houd mijn bankpas in een stevige greep in mijn hand. Ik oefen de woorden van het scenario zonder geluid. Congo Kinshasa. Ja, die naam. Vijfhonderd dollar daar. Inclusief kosten.
Het raap-hem-dan-op! gezicht snauwt de eerste vraag. Daar gaat we dan. Ik rap de woorden die ik geoefend heb en wacht af. Er wordt getypt zodat een elektronisch envelopje de juiste postzegels heeft om bij de juiste brievenbus in Congo terecht te komen. Zo mooi dit, zo cool dat dit kan. Ik moet ervan lachen.
Idioot kind dat ik ben.
Nu staren ze openlijk. De rij achter mij geeft mij nu de schuld. Oké. Ik draai me om en knik. Ik kan knikken. Dit is een sorry-knik. Ik keer weer naar het plastic en daar is het onvriendelijk. Er brandt op de toonbank opeens een lampje. Er staan ook letters op, maar ik ben niet goed in lezen. Dus dat helpt niet. Even graven in het scenario. Ik heb de juiste woorden gezegd. Waarom wordt er niet gesnauwd wat ik nu moet doen?
Ik bijt in mijn lip. Mijn nagels bijten in mijn hand. De lucht van de stinkende brievenpost bijt in mijn longen. Mijn bankpas bijt ook, in mijn andere hand. Oh ja.
Pinnen, niet contant. Volgende!
Hey! Ja, het is gelukt. Ik maak straks een foto van de code. Ja sorry dat het even duurde. Doe jij de groetjes?